Grondtemperatuur
Om de juiste doorsnede van een kabel in de grond te kunnen bepalen zijn er twee omgevingsfactoren belangrijk. Namelijk de grondtemperatuur en de soortelijke warmteweerstand van de grond.
De voor de berekening gebruikte temperatuurwaarde mag slechts enkele dagen per jaar of uren per dag worden overschreden.
De grondtemperatuur is te bepalen door middel van een temperatuurmeting op de diepte waar de kabels daadwerkelijk komen te liggen. Uit de grafiek blijkt wel dat deze meting het beste in de zomermaanden kan worden gedaan. Helaas is het is niet altijd mogelijk om de grondtemperatuur door middel van meting te kunnen bepalen en zal deze in de praktijk vaak worden geschat.
De grondtemperatuur kan ook worden bepaald aan de hand van gemiddelde waarden over een langere periode. Wanneer je de temperaturen over een langere periode gaat bekijken dan zie je een verloop van koudere temperaturen naar warmere temperaturen.
Wat natuurlijk interessant is zijn de temperaturen in de zomermaanden. In de afbeelding hierboven zie je de gemiddelde temperaturen van de grond op een diepte van 50cm. Meer resultaten zijn te vinden bij het KNMI. De grondtemperatuur op 1 meter diepte onder een aan de zon blootgesteld beton- of asfaltoppervlak kan in de zomermaanden 5°C en meer boven deze meetwaarden liggen!
De gemiddelde grondtemperatuur ligt hier rond de 20°C met uitschieters naar boven en naar beneden. De 20°C komt overeen met de standaardwaarde waar NEN1010 mee rekent. Een temperatuur van 20°C is voor nu een veilige keuze. De klimaatverandering waar wij mee te maken hebben kan zorgen dat wij in de toekomst deze temperatuur naar boven moeten bijstellen.
Een grondtemperatuur lager dan 20°C kan alleen worden gebruikt in berekeningen wanneer deze waarde door metingen is geverifieerd.
Omgevingstemperatuur
Vaak worden de in de grond gelegde kabels uiteindelijk bovengronds aangesloten. Bijvoorbeeld als aansluiting op een verdeelinstallatie. Hier moeten wij rekenen met een omgevingstemperatuur. Wanneer er geen temperatuurgegevens bekend zijn dan kan voor de gelegde kabels worden uitgegaan van de volgende omgevingstemperaturen:
● Onverwarmde kelderruimtes | 20°C |
● Normale (werk)ruimten | 25°C |
● Fabriekshallen, werkplaatsen etc. | 30°C |
Temperaturen boven de normale waarde van 30°C komen voor in ruimten met onvoldoende bescherming tegen zonnestraling, slechte ventilatie, machines of installaties met een hoge warmteafgifte, kabels in een kabelgoot met deksel op een dak, enzovoort.
Controleer bij de berekeningen altijd de meest ongunstige installatiemethode. Het kan, met name bij de dunnere doorsneden, voorkomen dat de kabels boven de grond dikker gekozen moeten worden dan de kabels die direct in de grond worden gelegd.